Dit artikel maakt deel uit van de serie ‘Graven in het Sant’ over de lange geschiedenis van de heerlijkheid Het Sant tussen Katwijk aan den Rijn en Rijnsburg. In deze serie verschenen reeds de volgende artikelen:
– De geheimen van de verdwenen slotgracht
– En toen ging er een beerput open…
– Ontwikkeling op het Sant tijdens het twaalfjarig bestand
– De tuinen van Het Hof van Katwijk – 300 jaar tuinhistorie in reuzenstappen
– Gevelgeheimen en het tragische lot van de jonge Jacob
– Katholieke jongens uit de beschaafde stand
Geschreven door Jack Bouma
De ‘schat’ onder de oude boom
We hebben een poosje in de flat aan de Tolhuisstaat gewoond. De tuin van onze flat grensde wonderwel aan het perceel met het tolhuisje. Het witte tolhuisje aan de Santlaan waarvan we sinds kort weten dat het de restanten zijn van het stokoude Hooge Huijs, ooit onderdeel van het slot Huis het Sant.
Ik kon het natuurlijk niet laten om het hele perceeltje met mijn prikstok te bewerken. Tussen de grote esdoorn die er nu nog staat en de gazen schutting van familie de Vijver stootte ik op een keiharde plek.
De VVE van onze flat gaf toestemming een proef-gat te maken van 1 bij 2 meter. Op precies 1,4 meter onder het maaiveld openbaarde zich de hoek van een gebouw bestaande uit gaaf metselwerk ter breedte van 22 cm en gemetseld met rode moppen van 22 x 10,5 x 5,5 cm. Dit formaat was gangbaar vanaf 1350-1550. Middeleeuws dus! De binnenhoek bleek gevuld te zijn met puin van voornamelijk gebroken gele en roodbakkende leipannen.
Huijs ’t Sant werd gebouwd met kloostermoppen. Een mop of kloostermop is een middeleeuwse baksteen. Ze waren veel groter dan de huidige bakstenen en werden vooral gebruikt in kloosters, kerken en kastelen. De stelregel is: hoe groter de steen, hoe ouder hij is.
Ze waren niet zoals vaak met nagels op het dakbeschot gespijkerd, maar haakten met een klik achter de panlat en waren met kalkspecie aan elkaar gemetseld. Deze afwisselend rode en gele leipannen gaven de daken een prachtige kleurschakering en zijn zeer waarschijnlijk de leien die ooit al de daken van Huis het Sant sierden. bouwhistorisch materiaal dus!
Urinesteen
Na verwijdering van een gedeelte van het puin kon ik de muur beter bekijken. Verbaasd zag ik dat de bakstenen aan de binnenkant waren bedekt met een dikke afzettingslaag. Bij nadere studie kwam ik tot de conclusie dat het urinesteen moest zijn, een restproduct van urine dat vooral bestaat uit de elementen ureum, carbonaten en zouten. Er ging een beerput open! En wat voor beerput. De beerput van Huis het Sant!! Waarschijnlijk de oudste beerput van Katwijk. Een mooie vondst.
Hygiënisch en stankvrij
Even een korte uitleg voor diegenen die zich afvragen wat nou eigenlijk een middeleeuwse beerput is. Een beerput is een gemetselde ruimte met een breedte van 2-3 meter en een diepte van zo’n 3 meter onder het maaiveld, soms vierkant maar meestal rond. Het diende voor het voor langere tijd opslaan van poep en pis. Het ging stankoverlast tegen en zorgde voor een beter hygiëne, in ons geval op het erf van Huis het Sant.
De ruimte is meestal afgesloten met een rond gewelf met boven in een zogenaamde dichtgemetselde kruin, zo groot dat er een persoon doorheen kon voor het legen ervan. Boven op de beerput stond een klein huisje met tegen de wand een houten kist met een gat erin met erop een deksel tegen de stank. Eronder lag dan een gemetseld gootje dat uitkwam in de put. In de put werden vaak kadavers weggewerkt en verdween per ongeluk gebroken aardewerk.
Poepscheppen bij kaarslicht
Beerputten moesten na gemiddeld 15 jaar worden geleegd. Dit moest altijd ‘s nachts plaatsvinden zodat niemand last had van de verschrikkelijke stank en niet zagen wat voor smerigs er uit de beerput tevoorschijn kwam. De kruin werd open gebeiteld zodat de put zijn bedwelmende dampen kon ventileren. Zo gauw de meeste stank was weggetrokken werd de bovenste vloeibare beer er met beerlepels uitgeschept en in tonnen geleegd.
Voor de vaste dikkere beer moest de zogenaamde nachtwerker, secreetreiniger of beerboer via een houten laddertje of met een touw afdalen in de put. De wat dikkere beer werd dan in houten tobbes geleegd en in tonnen per wagen of schuit afgevoerd. Dit smerige nachtwerk werd goed betaald. Als er beer gemorst werd, wat bruine vlekken op het erf en stank veroorzaakte werd dit van de gage afgetrokken. Na het legen moest de kruin weer degelijk worden verzegeld met specie zodat niemand in de put kon vallen.
De kakstoel van het Hooge Huys?
Bekend is dat na de eerste verwoesting in 1393 Huis het Sant in 1396 op de oude funderingen in bescheiden vorm is herbouwd. Het is niet ondenkbaar dat toen is besloten om als permanente woning het meer comfortabele zogenaamde Hooge Huys te bouwen van het puin van de ruïne en tegelijk als verbeterde sanitaire voorziening, even buiten de woning een beerput aan te leggen. Het kan ook zijn dat dit heeft plaatsgevonden na de tweede verwoesting in 1420, toen Huis het Sant tot een ruïne verviel die niet meer werd hersteld.
In bovenstaand filmpje ziet u een impressie van Huijs ‘t Sant in de situatie rond 1650 met de tolhuisflat en de Sandtlaan ter oriëntatie. De locatie van de beerput ziet u aan het begin en het eind van het filmpje. Het middeleeuwse deel is het deel met de toren aan de kant van de Sandtlaan. Het Hooge Huys is het huis met de trapgevel.
Toen Huis Het Sant werd gebouwd bestonden de beerputten nog niet maar maakten de bewoners gebruik van een gemak (hier nam men zijn of haar gemak) Dit was een natuurstenen of houten zitting met een of twee gaten erin dat zich bevond in een kleine gemetselde uitbouw vaak hogerop op de buitenmuur van de eerste verdieping.
De poep en de pis vielen dan recht naar beneden direct in de slotgracht of op de onderliggende begroeide grond. Zie je het al gebeuren, de burggraaf op zijn gemak. Ook waren er zogenaamde gemak of kakstoelen met in de zitting een gat met deksel. Deze vaak deftig afgewerkte stoelen waren tussen de poten dicht en van voren voorzien van een luikje waarachter zich het emmertje bevond. Dit emmertje met koude kak werd door de meid in de gracht geleegd en uitgespoeld, en later toen de beerputten in zwang raakten in de beerput geleegd. Een leuk werkje!?
Beerputten deden hun intrede vanaf ca. 1350 en waren in gebruik tot ca. 1550. Alleen de gegoede burgerij en de adel hadden beerputten omdat die zich de dure bouwmaterialen zoals bakstenen konden veroorloven. Ieder die wat meer over beerputten wil weten is er het zeer informatieve boek van stadsarcheologe Roos van Oosten: De stad, het vuil en de beerput, over de stinkende geschiedenis van Leiden en het vroege einde van het beerputten tijdperk in Leiden.
Over de kakstoel is eeuwen later nog Katwijks volksliedje geschreven. Sommige ouderen kennen hem nog!
Terug naar onze beerput….
…Dieper gravend zag ik dat er om de halve meter gaten in de muur van de beerput zaten waarvan ik begreep dat deze als verbinding dienden met het grondwater, zodat het beerwater weg kon lopen. Een gevaar hiervan was wel dat beerwater via het grondwater een nabijgelegen waterput kon verontreinigen. Ik weet dat rechts achterin het nu bekende witte tolhuisje zich onder de vloer een gemetselde gewelfde waterput bevindt waarop ooit een handpomp was aangesloten. Deze put is waarschijnlijk van later tijd dan de beerput.
Adellijk schoeisel
Beerputten zijn voor archeologen zeer waardevol. Het zijn ware tijdcapsules en vormen een rijk middeleeuws bodemarchief. Afgezien van de gebroken leipannen en wat ander spul vond ik nog iets voor Nederland zeer zeldzaams. Op de bodem van deze vrijgemaakte hoek van de beerput gelegen op 2,4 meter onder het maaiveld trof ik een zogenaamde middeleeuwse trip aan.
Trip? Wat is een trip nou weer. Trippen zijn houten schoenen die door de adel en de gegoede burgerij onder hun nette leren schoenen werden gebonden. In de middeleeuwen waren de wegen en de paden vaak modderig en bedekt met allerlei viezigheid.
De Katwijkse dorpsbewoners deden hun behoefte gewoon op straat of kieperden hun houten tobbes met poep en pis en ander vuiligheid gewoon leeg op straat, tussen de loslopende honden en varkens. Trippen beschermden het kwetsbare leer tegen vocht en vuil en waren niet zo koud aan de voeten op de vaak stenen vloeren.
Een zeldzame vondst
Versleten of beschadigde trippen werden in de haard gegooid of vergingen in de grond. Daardoor zijn trippen uiterst zeldzaam. In heel Nederland zijn er maar enkele houten trippen gevonden. Eén ervan ligt in een vitrine van het Rijksmuseum voor Oudheden in Leiden. Deze is gevonden in Dordrecht en dateert van 1375-1400. (afbeelding links | inventarisnummer: h 2018/4.1) En een ander ligt in molen De Geregtigheid in Katwijk met ijzeren kopspijkers nog in de hakken (afbeelding rechts)
In het Duitse Mendelschen Hausbuch uit 1489 staat een afbeelding van de beroemde trippenmaker Franck Kuntz met op de achtergrond zijn gereedschap. In het getijdenboek van Katarina van Kleef uit 1440 te bewonderen in The Morgan Library in New York staat de heilige familie bij de haard afgebeeld. Dit is een van de weinige afbeeldingen waar een trip is te zien gedragen onder een leren schoen. Onze trip is gezien zijn kleine formaat van maar 18 cm waarschijnlijk gedragen door een meisje of jonge vrouw die ooit woonde op Huis het Sant rond 1440. Onderzoek zou uitsluitsel kunnen geven over de exacte ouderdom van onze unieke trip.
Dit waren weer enige interessante zaken uit Katwijks roemrijke verleden. Hopelijk wordt er nog een keer door de gemeente Katwijk en onze eigen archeoloog onderzoek gedaan naar deze voor Katwijk unieke beerput. Haar rijke bodemarchief en tijdcapsule minutieus onderzocht. Behalve het kleine hoekje dat ik heb blootgelegd ligt de rest er nog maagdelijk bij. Wie weet wat daar nog in de grond verborgen ligt?
Voor de dames. Trippen zijn opnieuw een bijzonder modieuze voetmode en worden exclusief vervaardigd door Duitse en Italiaanse modeateliers.
Jack Bouma